Skip to main content

Dagelijkse zorg in ‘mijn’ hospitaal


In een uitgave van januari las ik een artikel van Ed Vernooij over zijn diensttijd die ongeveer gelijk viel met die van mij (lichtings­ploeg 66/3). Mij viel de foto van het voormalig Militair Hospitaal aan de Muzenstraat op, omdat ik daar heb gewerkt. Ik heb mijn ervaringen met Ed gedeeld en misschien hebben ook andere Hagenaars er nog herinneringen aan. 

Ik kwam daar in 1970 terecht als KVV-luitenant nadat ik de opleiding tot korpsadministrateur (KA) in Middelburg had gevolgd. Die functie heb ik als dienstplichtig vaandrig uitgeoefend bij het Korps Gele Rijders in Schaarsbergen en het Garnizoenscommando Utrecht in de Hojelkazene die na mijn vertrek is gesloopt omdat er een tramlijn overheen was geprojecteerd. Ook mijn tijd in het Centraal Militair Hospitaal ’s-Gravenhage (beter bekend als het CMHH) eindigde met de sloop van het gebouw omdat ook daar een tramlijn ongeveer over mijn bureau moest komen (de tweede keer dat ik onder de tram kwam). Hierna kreeg ik een plaatsing op de vliegbasis Ypenburg, die - het wordt eentonig - intussen ook alleen nog herkenbaar is aan de verkeerstoren in de gelijknamige Vinex-wijk. Wat dat betreft heb ik een spoor van vernielingen achtergelaten. 

De Muzenstraat en ‘mijn’ hospitaal lagen in een typische volkswijk, op de plek waar nu de Muzentoren staat. Van de wijk is niets meer terug te vinden. Toen was het een levendige buurt met cafés waar vooral de prostitutie welig tierde. Ik was in mijn Utrechtse tijd getrouwd en we hadden daar net een nieuwbouwflat betrokken, zodat verhuizen naar Den Haag ons geen optie leek. Dagelijks arriveerde ik per trein in Den Haag Staatsspoor, van waaruit de Muzenstraat vijf minuten lopen was. Het gebouw stond op de hoek Muzenstraat/ Fluwelen-burgwal. Het CMHH was een basisziekenhuis, dat wil zeggen dat er vrijwel alle soorten behandelingen konden worden gegeven. Volgens mij hadden we 106 bedden. Het gebouw was meer dan een eeuw oud en omdat het op de sloopnominatie stond, werd er niet meer in geïnvesteerd. De patiënten lagen op grote, ongezellige zalen met hoge ramen, de keukens waren verouderd en we hadden last van kakkerlakken. Maar de medische voorzieningen, OK’s, laboratoria, diagnostiek en poliklinieken waren van een prima niveau. En ook het medisch team dat deels uit militaire en deels uit burger medisch specialisten bestond, aangevuld met dienstplichtige artsen, stond goed aangeschreven. Er heerste wel een enigszins rebelse sfeer en de militaire discipline was soms ver te zoeken. Een soort ‘MASH’ avant la lettre, waar ik me wel senang bij voelde.

De leiding lag in handen van een kolonel-arts in de functie van ‘Chef hospitaal’, bijgestaan door een vooroorlogse vrouwelijke luitenant-kolonel die als ‘Directrice’ de strenge scepter zwaaide over de jonge ver-pleegsters wier kuisheid haar een dagelijkse zorg was. Want jonge verpleegsters en jonge artsen met goede vooruitzichten samen laten werken is zeker in de nacht- en weekenddiensten de kat op het spek binden. En ten slotte vervulde een majoor de gewichtige functie van ‘ziekenhuiseconoom’. Tot zover de bobo’s. Zelf kreeg ik meteen drié functies toebedeeld; KA, compagniescommandant en Officier van voeding. Vooral dat laatste was voor mij een nieuwe ervaring. Want hoewel die functie - de inkoop, het beheer en de verantwoording van de levensmiddelen voor een kazerne plus het toezicht op de keukens - ook in Utrecht al tot mijn takenpakket behoorde, viel er hier tevens de maaltijdvoorziening van de patiënten onder. Dit hield in, speciale aandacht en een afwijkend administratiesysteem. 

Ik lag wel eens overhoop met onze diëtiste omdat haar recepten medisch volstrekt verantwoord, maar culinair niet te pruimen waren. Af en toe belandde een kakkerlak in de kookapparatuur. Ook had ik een kleine voorraad sterke drank voor terminale patiënten. De menagemeester die het levensmiddelenmagazijn beheerde, onderwierp die geregeld aan een steekproef om te kijken of de kwaliteit nog deugde. Verder had ik voor de administratie de beschikking over een adjudant-onderofficier en twee dienstplichtig sergeanten en voor de inwendige dienst een compagnies-sergeantmajoor (CSM). Ik moet eerlijk toegeven dat ik weinig moeite heb gedaan de krijgstucht te handhaven. Iedereen was begaan met zijn werk en dat vond ik belangrijker dan gepoetste schoenen of een correct tenue. Al met al waren patiënten na behandeling in het algemeen lyrisch over de zorgkwaliteit en dat was de hoofdzaak.

Hoewel ik op papier een drukke baan had, viel dat in de praktijk mee. Ik had zelfs tijd af en toe een interessante operatie bij te wonen. Verkleed als operatie-assistent. Ik kan goed bloed zien. Voor mijn plezier werden soms even wat darmen opzijgelegd om mijn anatomisch inzicht te vergroten. Maar de gesprekken tijdens de gezamenlijke lunch verpestten toch vaak mijn eetlust. De buurtcafés waar wel eens een vechtpartijtje plaatsvond, leverde menig klant op voor onze EHBO. De slachtoffers kwamen bij ons hun wonden laten likken omdat ze wisten dat wij geen aangifte bij de politie deden en zelden een rekening stuurden. In de straat gold een tippelverbod. Bij politierazzia’s zochten de dames haastig dekking bij ons en waren er plotseling veel hoogblonde vamps op ‘bezoek’ bij de patiënten die het spel gewillig meespeelden.

Na een jaar werden de eerste tekenen van aftakeling zichtbaar. Het ‘beddenhuis’ werd gesloten. We deden alleen nog poliklinische behandelingen. Personeel werd deels overgeplaatst naar het militaire hospitaal in Utrecht en niet meer vervangen. Gesprekken over een mogelijke samenwerking met het Zuidwal-ziekenhuis liepen op niets uit. Daarna werd ook het natuurlijk verloop niet meer aangevuld. Toen de Chef hospitaal met pensioen ging, werd hij parttime vervangen door een militaire arts die slechts sporadisch naar de Muzenstraat kwam. De econoom werd overgeplaatst en ook niet vervangen. Dat kon ik er voor de tijd die nog restte nog wel bij doen. De leiding van het ‘zinkende’ hospitaalschip lag nu feitelijk in handen van de directrice en mijn persoon. Uiteindelijk bleef een militaire specialistenpolikliniek over, die nog een tijdje werd ondergebracht op de Alexanderkazerne en daarna werd overgeheveld naar Utrecht. Zelf werd ik overgeplaatst naar Ypenburg, dat toen al op de nominatie stond te verdwijnen.

 


Details

  • Schrijver

    Frits Smit
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. 
  • Fotobijschrift

    Wijnhaven met links en rechts van de Muzentoren de Muzenstraat. Foto: Harry van Reeken, collectie HGA
  • Editie

    11-2023

Meest gelezen artikelen