Skip to main content

De winter van 1963 bepaalde mijn toekomst


Ik had niet kunnen voorspellen dat het een heel bijzondere winter zou worden in 1963. In dat jaar was ik net geslaagd voor de HBS-B, de opleiding waar zelfs later een apart boek over geschreven is en waarin Mart Smeets, Hedy d’Ancona, Jan Mulder en nog een paar bekende Nederlanders het belang van deze opleiding in hun leven geschetst hebben. Dus ook ik had in dat boek kunnen acteren, ware het niet dat ik geen bekende Nederlander ben.

Het was een bijzonder jaar omdat ik geacht werd de militaire dienstplicht te gaan vervullen. Dat gebeurde in de lichting 63/5, waardoor ik op 8 oktober in de Prins Willem III kazerne in Amersfoort diende te verschijnen. Boeiende ervaring, mijn eerste kennismaking met soms zinnig, maar meestal zinloos gedril en geschreeuw bij het ‘wapen’ van de cavalerie. Na de zogenoemde basisopleiding, waar we waren veroordeeld tot een continu verblijf in de saaie kazerne en alleen konden genieten van de thuisbezoeken in zogenoemde korte (zaterdagmorgen tot zondagavond) en lange (vrijdagavond tot maandagmorgen) weekends, ging ik naar de Simon Stevinkazerne in Ede. Voor een opleiding tot onder-officier verbindingen ten behoeve van een latere terugkeer naar de cavalerie. Naar de zogenoemde ‘parate troepen’ in Duitsland. Het was de tijd van de koude oorlog. Begin december arriveerde ik in Ede, het was toen al erg koud, de winter zat er aan te komen. Omdat ik de enige daar was met een zwarte baret (waar ik volgens de ritmeester in Amersfoort apetrots op behoorde te zijn) viel ik op bij alle activiteiten. Vooral bij de speedmarsen als het kader had besloten de kleinere militairen achteraan te laten lopen. Dat was ook wel logisch, want als ik voorop zou lopen, moest ik drie passen nemen als de lange kerels achter mij het met twee passen aan konden. 

Het was streng in Ede en koud in januari. Ook daar schiep het kader er een waar genoegen in om ons het leven zuur te maken. Elke week corvee (net als in Amersfoort) maar dan strenger en na het op orde brengen van kast en bed was er een inspectie voor de bedden om 22.00 uur ’s avonds. Daarna mocht je eindelijk gaan slapen en dan werd je om 23.00 uur weer uit je bed getrommeld voor de zogenoemde ‘modeshow’: eerst aantreden in gevechtstenue, dan in sporttenue, vervolgens in stormbaantenue en ten slotte in uitgaanstenue. Het ging vaak fout en dan moest het hele peloton opnieuw aantreden. Daarna was er een speedmars met volle bepakking over de Edese heide. Ik weer achteraan dus. Na 1,5 uur tobben gingen we terug naar de kazerne. Althans, dat dachten we, maar na het binnengaan aan de vooringang werden we weer door de achter-ingang letterlijk en figuurlijk het bos ingestuurd. We gingen overnachten in het bos, met de schuttersput-tentjes, waar je met z’n tweeën in moest om een beetje warm te blijven. 

Maar intussen was er iets wezenlijks gebeurd. Op 1 januari 1964 om precies te zijn. Ik was het weekend thuis voor Oudjaars- en Nieuwjaarsdag. Op dat moment had ik al een paar jaar verkering. Juist op Nieuwjaarsdag besloten mijn vader en moeder de nieuwjaarswensen te gaan brengen bij een tante en een oom. Gouden kans dus voor een verliefd stel om even wat uurtjes ‘zonder direct toezicht’ door te brengen. Op de slaapkamer van mijn ouders deden we dingen die we daarvoor nog nooit gedaan hadden… Het was koud buiten, een mooi excuus voor experimenten waar we nog niet aan toe waren. Mijn vader zei nog voor vertrek tegen mijn (jongere) zusje: “Let een beetje op je broer”. Die vertaalde dat door snel haar vriendje erbij te vragen en ook een slaapkamertje te bezetten. En ook daar werd niet geklaverjast.

In de koude maand februari bleek al dat er, hoogstwaarschijnlijk door de activiteiten op 1 januari 1964, een probleem was ontstaan: mijn vriendin was zwanger. Althans, alle tekenen wezen daarop en vanzelfsprekend (in die tijd) ontdekte mijn schoonmoeder dat als eerste. Er gebeurde immers iets die maand niet wat normaliter elke maand wél gebeurde. Aanvankelijk was mijn schoonmoeder nog wel optimistisch; ‘het’ zou wellicht over gaan als we veel langs de zee zouden gaan wandelen. Zoute lucht kon soms wonderen doen. Elk weekend dus naar het strand. Maar geen resultaat, mijn meisje bleek zo zwanger als het maar zijn kon. Pas na haar verjaardag (toen ze zeventien was geworden) werd het na een bezoek aan de huisarts stevig bevestigd. 

Een aantal zaken lag toen op mijn bordje: hoe vertelde ik het mijn ouders (en niet te vergeten mijn schoonvader…) en hoe gingen we het allemaal oplossen? Voor ons dus geen winter waarin we heerlijk onbezorgd van het schaatsen in het Zuiderpark konden genieten zoals in 1963, maar een koude winter van de harde realiteit. Terwijl ik allerlei mensen raadpleegde (zoals mijn neef en zijn vrouw in Ede, de legerpredikant van de Simon Stevinkazerne en de kapitein van mijn opleiding) stelde ik het informeren van mijn pa uit. Ik wist dat hij teleurgesteld zou zijn, omdat hij zich voor mij een verdere studie na de dienstplicht had voorgesteld en niet een ultra-jeugdig vaderschap. Maar op een zaterdagmorgen stond hij plotseling voor de deur op de 1e etage van de Soestdijksekade, nadat hij zijn grijsgroene Daffodil voor de deur had geparkeerd en al dreigend naar boven had gekeken, zwaaiend met een enveloppe. In die enveloppe zat een brief die mijn radeloze schoonmoeder naar mijn adres in Ede had geschreven en waarin onomwonden beschreven was wat er ‘loos was’. Mijn vader kwam verontwaardigd boven en vroeg waarom hij hier niet van op de hoogte was. 

Er moest nog een andere hindernis genomen worden die zaterdag; mijn schoonvader moest nog worden geïnformeerd. Mij werd geadviseerd naar huis te gaan en terug te komen als schoonpa door mijn schoonmama en een tante rustig zou zijn geïnformeerd en de veronderstelde storm weer iets was gaan liggen. Nou, toen ik aan het eind van de middag langs kwam - overigens maakte mijn vriendin dit allemaal niet mee, want zij werkte toen nog bij een banketbakker op de Jan Luyken-laan - waren ook deze rapen gaar. Drie hoofdvragen bulderden door de huiskamer: hoe ik dit in vredesnaam in m’n hoofd had kunnen halen, welke oplossing ik hiervoor ging bedenken en hoe hij het aan het accordeonorkest (waarin pa en dochter beiden actief waren) zou moeten gaan vertellen? Het eerste kon ik niet echt beantwoorden, het tweede moest ik nog over nadenken en het derde probleem zag ik niet als een wezenlijk probleem. Maar het paste wel in de tijdgeest: ongepland en ongetrouwd zwanger worden was anno 1964 in de eerste plaats een schande. Zeker voor mijn schoonvader. 

Na een paar weken was ik eruit. Na een goed gesprek met de kapitein van de opleiding en advies van mijn Edese neef (die trouwens beroepsmilitair was) besloot ik Kort Verband Vrijwilliger (KVV’er) te worden. Voordelen waren onder andere een vast salaris en studiemogelijkheden. Omdat ik minderjarig was, moest mijn pa het vierjarig contract ondertekenen, hetgeen hij ten einde raad deed (“Met pijn in mijn hart”, schreef hij in een apart briefje toen hij het contract terugstuurde naar Ede). Nog voor de start van het contract, lukte het ook nog eens om overplaatsing te krijgen van de cavalerie naar de verbindingsdienst en naar de standplaats Den Haag. Met ingang van 1 juni 1964 werkte ik als sergeant in de beroemde bunker in Clingendael, het verbindingscentrum van de Landmacht. Op 5 juni zijn we getrouwd en op 8 oktober 1964 werd onze dochter geboren, negen maanden na de fabelachtige 1e januari, toen mijn ouders het plan hadden opgevat om even nieuwjaar te gaan wensen bij mijn tante en oom op de Troelstrakade. Een nieuwjaarswens met ingrijpende gevolgen. Ik werd jong zelfstandig en jong vader. Na een koude, maar spannende winter.


Details

  • Schrijver

    Ton van Rijswijk
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Strand tijdens de strenge winter van ’63. Foto: K.M.J. Hagemeijer, collectie HGA
  • Editie

    4-2023

Meest gelezen artikelen