Skip to main content

Toen was geluk nog heel gewoon


Erasmusweg 1345. Opgroeien in Morgenstond? Een magische tijd. Alsof geluk letterlijk in de lucht zat. Ik woonde van 1958 tot 1978 op de Erasmusweg, tussen de Leyweg en de Dedemsvaartweg. Daar liggen twee flats: een lange en een korte. Wij woonden in die laatste, met slechts vier portieken. Dat was mijn kleine wereld, mijn vaste burcht. Ons huis was een benedenhoekwoning en bevond zich in het eerste portiek bij het kruispunt met de Ruinerwoldstraat.

Mijn ouders, mijn zus en ik kregen maar liefst vier kamers. Wat een luxe! Ons gezin woonde van 1938 tot 1958 op de Kempstraat 184, in Transvaal. Dat was een poppenhuisje. Nee, dan de Erasmusweg. Spiksplinternieuw, een heuse badkamer en twee balkons. Dat voorbalkon was zo groot dat je er met gemak met het hele gezin kon zitten. Dat had je nergens in Den Haag. Dat er ergens ver weg, zoals in Wassenaar, mensen in lommerrijke villa’s nog luxer woonden, dat deed er niet toe. Dat was een andere wereld. Morgenstond was het paradijs. Dat kon niemand tegen spreken. Een zee van licht en ruimte. De grootste tuin die je maar kunt bedenken waarin ik ‘altijd’ voetbalde. Nou ja, je moest die delen met alle buurkinderen, maar dat was juist geweldig. En wat een puur geluk dat we precies aan de rand van de stad woonden en uitkeken op uitgestrekte landerijen. ‘Dat had niemand’, zoals mijn vader met enige regelmaat triomfantelijk uitriep. Dat wij nu juist beneden woonden en dus feitelijk geen uniek uitzicht hadden zoals de bovenburen, maakte niet uit. Het platteland konden wij beneden inademen. Regelmatig braken de koeien los en die stonden dan in ons portiek. Auto’s reden er nog nauwelijks en je was verbaasd als je er eentje zag. De Erasmusweg tussen Leyweg en Loevesteinlaan was nog niet doorgetrokken. Dat was een soort van wildernis met alleen een rolschaatsenbaan waar ene Ria Valk en wat later de Q65 en de Golden Earring regelmatig optraden.

Solidariteit van de jaren zestig 

Begin jarenzestig staat op mijn netvlies gegrift. Onze ouders hadden het niet breed. Ze kwamen uit de karige jaren vijftig, hadden de oorlog en de crisisjaren dertig meegemaakt. Maar toch, je merkte dat het steeds wat beter ging in die jaren van wederopbouw: iedereen had werk. Mijn vader was een trotse machinist bij de spoorwegen. Er was een grote onderlinge solidariteit en als er iemand ziek was, zoals de Joodse mevrouw Hakker van het derde portiek, dan liep mijn moeder steevast met een pannetje kippensoep daarnaartoe. Iedereen deed wel zoiets voor z’n buren. De Tweede Wereldoorlog was nog in allerlei details aanwezig. Ik mocht van mijn ouders geen klappertjes ‘oorlogspistool’ en moest het dus bij het cowboytje spelen doen met een houten kleerhangertje.

Mensen kwamen nog zonder afspraak bij elkaar over de vloer. En ‘spoorjongens’ die op de brommer voorbijkwamen op weg naar de gaardes, oorden en andere ‘verre’ dreven, stopten vaak voor een bakkie bij mijn ouders. Met grote regelmaat zat onze huiskamer stampvol. Ik had als kind tientallen ooms en tantes die feitelijk helemaal geen familie waren maar dat gaf wel een veilig, warm gevoel. Al die mensen om je heen. Steevast kwam ook meneer De Bruin op bezoek, de bovenbuurman. Deze Gerard was een eenvoudige, humorvolle man. Klein van stuk maar met veel statuur want hij was mede-directeur van een familiebedrijf in machines in de Haagse binnenstad. Weliswaar een klein bedrijf maar dat deed er niet toe. Directeur is directeur, aldus mijn vader en de eenvoud van de sympathieke Gerard werd als voorbeeld gesteld voor eenieder. Bovendien kon de boosaardige politieagent die op driehoog woonde, die zich heel veel verbeeldde en zelfs z’n buren inclusief mijn vader op de bon slingerde vanwege rijden op de stoep, nooit van Gerard winnen in de beeldvorming. Zo’n ‘vijand’ in het portiek deed de saamhorigheid onder de rest van de bewoners zelfs nog verder toenemen. 

De kracht van het portiek was dat allerlei sociaal-economische klassen door elkaar heen woonden. De machinist, de directeur, de hoofdonderwijzer, de politieagent, de winkelier en de ambtenaar. Zelfs uit de chique Archipelbuurt kwamen mensen in Morgenstond wonen. Nieuwbouw in een ruime omgeving, op de rand van stad en ‘platteland’. Ik speelde veel met Gerard’s zoon Ruud. Als we niet voetbalden, konden we ook uren tafeltennissen. Aanvankelijk, en niet geheel tot genoegen van mijn moeder, gebruikten we de eettafel als wedstrijdtafel in de woonkamer. Die was daarvoor bepaald ongeschikt waardoor het pingpongballetje de meest onverwachte wendingen maakte. En wij er maar achteraan springen door de kamer, de stofzuiger van mijn moeder ontwijkend. Hopeloos, maar ik heb er wel een behoorlijke techniek aan over gehouden. Na verloop van tijd kreeg Ruud een professionele tafeltennistafel en konden we ons nog verder bekwamen. Maar de buitenlucht bleef toch het meeste trekken. Je struinde de buurt af en liep oeverloos vaak de Leyweg met vriendjes heen en weer. Daar was altijd wat te doen. Steevast namen we een zo geheten soft-ijsje dat voor een duppie uit een ware wondermachine in de buurt van de Hema kwam. De Leyweg met z’n luxe winkels, een wel erg grote Vroom & Dreesman en de chique Eurocinema was als een ‘Broadway’ in de polder.

Welvaart en vertier

De welvaart sloop langzaam aan naar binnen. Je zag het in onze huiskamers waar in 1963 en 1964 vrijwel overal zo’n zwart-wit televisie kwam te staan. En opeens waren er ook ijskasten. Het was de tijd van Pipo de clown en de Verrekijker met veel aandacht voor hoe kinderen leefden in het verre buitenland. De buren kwamen steevast bij elkaar zo’n aangeschaft, nieuwerwets beeldbuis exemplaar bewonderen. De antenne op het dak moest steevast worden bijgesteld om het beeld nog net iets scherper te krijgen. De zaterdagavond burgerde in, met heuse limonade en een zakje chips met een klein blauw zakje zout. 

Vakantie zat er voor de meeste buurtbewoners vaak nog niet in. Ik had geluk. Wie bij de spoorwegen werkte, had in die tijd ‘vrij reizen’ zoals dat heette. Oom Hans van de Maartensdijkelaan, collega van mijn vader, was een Italiaan tegengekomen en in zijn huis mochten we wel twee weken verblijven. Wisten oom Hans en mijn ouders veel waar we in Italië zouden belanden. Dat bleek uiteindelijk een prachtig plaatsje te zijn, vlakbij het nu beroemde Cinque Terre, een van de mooiste plaatsjes ter wereld. Ik ben daar voor eeuwig verliefd geworden op Italië en de Middellandse Zee. Ook gingen we regelmatig naar een voetbalwedstrijd in Londen, want de boot naar Engeland was van de Britse spoorwegen en dus ook gratis. Dat betekende vrijdagmiddag iets eerder stoppen met voetballen. “Sorry jongens, ik ga even naar Engeland!” Gauw eten, achter op de brommer bij mijn vader over de Melis Stokelaan naar het Hollands Spoor. Op naar Hoek van Holland! Heel veel wedstrijden van Tottenham Hotspur en Arsenal heb ik gezien. Tottenham spits Jimmy Greaves werd onze grote held. En bij het voetballen was ik hem. Mijn buurjongetjes kozen dan voor jonge Ajax-sterren als Piet Keizer en Johan Cruyff. En natuurlijk Aad Mansveld, immers uit Haagse klei opgetrokken. Met ADO hadden wij thuis niet zoveel omdat mijn ouders uit Twente kwamen. Heracles was onze Nederlandse club. Vrijwel iedereen in onze flat was overigens ‘import’. Brabanders, Twentenaren, Groningers, noem maar op. Je hoorde de meest wonderlijke accenten.

Wat die tijd ook mooi maakte, was de kans om te leren. Dat werd er door mijn lieve ouders echt ingepeperd: “Jullie krijgen de kansen die wij niet kregen, Pak ze!” Ik zat op de strenge Maarten Lutherschool aan de Genemuidenstraat, die beter Johannes Calvijnschool had kunnen heten. Diverse kinderen uit mijn klas zouden het maatschappelijk ver schoppen. Jaap Heijma werd professor burgerlijk recht in Leiden en Herman van den Berge werd plaatsvervangend korpschef bij de politie. Mijn vader adviseerde mij dringend een vaste ambtenarenbaan als conrector op een school. Als ik dat ooit eens zou bereiken. Vastigheid! Helaas pa, dat is niet gelukt. Maar wat heb ik veel aan mijn enthousiaste ouders en fijne buurt te danken.

Is er dan niets negatiefs te melden. Natuurlijk wel. Ik verheugde me als kind zo enorm om langer op te mogen blijven als er weer zo’n gezellige verjaardag was in onze, naar huidige maatstaven, toch kleine huiskamer waar dan wel zo’n dertig mensen zaten. Maar altijd, al om een uur of half negen, voelden mijn ogen brandend aan en was ik opeens zo moe. Achteraf besef ik dat het door het veelvuldig roken moet zijn gekomen. Op zo’n verjaardagspartijtje gingen er met gemak honderden sigaretten doorheen. Heel veel ochtenden werd ik vroeger wakker door het langdurig hoesten van mijn vader. Ik zie hem nog zitten op de rand van het bed. Gezonde jaren waren het dus niet in alle opzichten, maar ik ben blij dat ik die mooie tijd heb meegemaakt. Onschuldige jaren waren het. We hadden tijd voor elkaar. En die flat die als stenen overblijfsel er nog steeds is: ik hoop vurig dat die nooit verdwijnt. Opknappen mag maar afbreken nooit!

 

 


Details

  • Schrijver

    Willem Post 
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Bioscoop Euro-cinema, waar ‘The Sound of Music’ draait, 1965. Foto: Stokvis, collectie Haags Gemeentearchief
  • Editie

    10-2021

Meest gelezen artikelen