Skip to main content

Surrealisme op de Haagse Sociale Academie


Rond 1970 gebeurde er veel op de Haagse Sociale Academie (HSA) aan de Saffierhorst in Mariahoeve. Bijna alles veranderde. In 1968 werd op de vrijdagochtend nog de week afgesloten met een bezinning. Die was vaak gekoppeld aan een stukje uit de Bijbel en werd in de aula uitgesproken door de directeur, ten overstaan van de gehele academiebevolking. Vier jaar later, in 1972, was er nog steeds een vrijdagochtendbijeenkomst, maar nu met een oproep van het Medisch Comité Nederland Vietnam om de Vietnamezen te steunen in hun oorlog met de Amerikanen. Het kan verkeren!

Roerig

In de jaren tussen 1968 en 1972 was het roerig op de HSA. Acties, democratisering, discussies, vergaderingen, zelfs een bezetting. Aanvankelijk was de academie nog oecumenisch. Met in de statuten opgenomen dat Jezus Christus als inspirator werd erkend. Dat werd geschrapt. De HSA werd een algemene hogere beroepsopleiding voor mensen die maatschappelijk werker of vormingswerker wilden worden. Toen ik in 1972 met een groep afstudeerde, gebeurde dat met twee scripties ‘Welzijnswerk in de klassenmaatschappij I en II’. In het theoretische deel I was Jezus duidelijk vervangen door Karl Marx. In het tweede deel werd opgeroepen tot een beroepspraktijk die zich moest richten op het bevrijden van de mensheid van het kapitalisme. We wilden aan de slag in buurthuizen en vormingscentra met werkende jongeren als jeugdige garde van de arbeidersklasse!

Hang naar het absurde

Veel acties waren gericht op het democratiseren en politiseren van het eigen onderwijs. Maar ook de wereld daarbuiten ontsnapte niet aan onze aandacht. Toen de Russen Tsjechoslowakije binnenvielen, organiseerden we een stille mars uit solidariteit met de Tsjechen. En de Vietnam-oorlog had constant onze aandacht. Op cultureel gebied had onze opstandigheid een pendant in een hang naar het absurde. Dat kwam bijvoorbeeld al tot uiting in het lied van de HSA-studentenvereniging. Dat ging zo:

Een jongeman ging op een morgen naar zijn pa
En zei dat hij studeren ging – een sociale richting
Zo gaan we allen naar de donder toe
Je kunt alleen niet zeggen waar, wanneer en hoe
Maar ach, wat doet het ertoe
Ach, wat zielig…

Het werd uit volle borst gezongen tijdens de kennismakingsweek in 1968. Daarna heb ik het nooit meer gehoord. Het is natuurlijk ook wel een nogal raar lied. Een jongeman? De meeste studenten aan de HSA waren jongedames! En waarom gingen we naar de donder? En wie was er dan zielig? Het lied paste wel bij het alternatieve volkje dat de academie bevolkte. Dat rare geldt ook voor de films van Luis Buñuel die in die tijd furore maakten. De HSA-studentenvereniging vertoonde ze. Ook wel films van Ingmar Bergman enzo, maar die van Buñuel zijn bij mij het best blijven hangen.

Kreetjes van ontzetting

De eerste film van Buñuel die ik me herinner is Un chien andalou (Een Andalusische hond). Op de vertoningsavond zat de kelder van de academie propvol. De film uit 1929 was in zwart-wit en zonder geluid wat moeilijk te volgen. Een man en een vrouw in een onsamenhangende droom. Toch werd er ademloos gekeken. Behalve bij één scène waarbij sommige toeschouwers nerveus begonnen te schuifelen, kreetjes van ontzetting slaakten of snel het hoofd afwendden. Dat was op het moment dat in close-up met een scheermes een oog werd doorgesneden. Van de vrouw? Anyway, het was een tamelijk heftige kennismaking met het werk van Buñuel. Hij schreef het scenario samen met Salvador Dali, die later met zijn surrealistische schilderijen wereldberoemd werd. 

Surrealisme

Luis Buñuel was niet zomaar een regisseur. Hij was behoorlijk dwars, tegendraads, zeg maar: rebels. Hij was een surrealist. De 32 films die hij maakte tijdens zijn leven van 1900 tot 1983 getuigen daarvan. Zijn tweede film maakte hij in 1930. Dat was L’age d’or (De gouden tijd). Een scherpe kritiek op kerk en kapitaal. Fascisten verstoorden de vertoning en na een week werd de film verboden. In de film zit weer de nodige absur-diteit. Zo houdt de dochter van een markies een koe als huisdier, die het liefst bij haar in bed slaapt. Beroering alom! Ook in zijn latere films zit de nodige gekkigheid. Dat ‘moest’ van het surrealisme. Deze stroming in de moderne kunst deed altijd het onverwachte, was verrassend en schokkend. Buñuel zelf omschreef het surrealisme als “een aanzet tot revolutie, met als voornaamste wapen het schandaal”. Behalve Buñuel en Dalí was ook André Breton een bekende surrealist. Dromen en vrije fantasie speelden een grote rol. Dat ging wel altijd gepaard met felle maatschappijkritiek. Ongelijkheid, uitbuiting, godsdienst, kolonialisme en militarisme werden met afschuw bejegend. Toen bij een kerstbanket ten huize van Charlie Chaplin iemand een nationalistisch lied zong, smeten Buñuel en twee maten diens kerstboom tegen de grond en vertrapten de cadeautjes. Chaplin, zelf een linkse rakker, toonde begrip.

Waardering op het festival in Venetië

De volgende film die de HSA-studentenvereniging vertoonde, ditmaal in de aula (!), was Simon del desierto (Simeon de pilaarheilige). Gemaakt in 1965 over een asceet die dertig jaar lang op een pilaar in de woestijn gaat zitten om dichter bij God te zijn. De duivel probeert hem ervan af te krijgen. Veel gedoe vanuit het Vaticaan, maar ook vijf prijzen op het Filmfestival van Venetië. Belle de jour zag ik daarna in een echte bioscoop. Een prachtige film met Catharine Deneuve en Michel Piccoli uit 1967 over een rijke, getrouwde vrouw die haar vrije tijd in een bordeel spendeert. Natuurlijk was er ophef, maar desalniettemin werd de film bekroond met een Gouden Leeuw. 

Buitenissigheden

Kennelijk inspireerde het surrealisme van Buñuel een aantal academiestudenten tot grootse daden. Drie voorbeelden. Tijdens een presentatie in de hal van de HSA maakten we een tableau vivant van een stukje strand. Met echt zand, echte schelpen, echte dooie vissenkoppen en een echte ‘aangespoelde’ wc-pot. Door twee gaten in de kartonnen zijkant van het levensgrote terrarium stak een student (ik!), vanachter een gordijntje, twee blote benen het tableau in. Op de achtergrond hijgden Jane Birkin en Serge Gainsbourg hun Je t’aime, moi non plus en was het geluid van een startende brommer te horen. Was het thema werkelijk ‘abortus’? De reacties op dit kunstwerk waren nogal verdeeld, variërend van heel enthousiast tot “Walgelijk, dit kan alleen werk zijn van zieke geesten”. Waarvan akte!

Bij een werkweek in Cadzand in 1969 hingen we in het dorp affiches op voor een catch-as-catch-can-wedstrijd bij het vormingscentrum. En zo geschiedde. Er werd een heuse ring op het naastgelegen grasveld gemaakt. Aan een naar buiten gesleept tafeltje was het mogelijk in te zetten op de ‘spelers’. Halfnaakt gingen twee studenten elkaar te lijf als Little Bull Tjabel en Long Tall Tiger Rob (ik!). De strijd eindigde in een ‘onbeslist’. Dankzij deze doorgestoken kaart, gebruikelijk bij dit soort worstelwedstrijden, ging de gokopbrengst naar de worstelaars en de scheids.

Op de Plaats in Den Haag voerden we in de open lucht het toneelstuk Mijn mossel, mijn kokkel, mijn alikruik op, als opening van de Vredesweek. Een aanklacht tegen een nietsontziende uitbuiter. De Haagsche Courant deed verslag. Commen-taar van twee langslopende arbeiders van de gemeentereiniging, bijna doelgroep van onze klassenstrijders: “Ga toch werken, joh”. Oeps… Lekker bezig, dat waren we!


Details

  • Schrijver

    Rob Lubbersen
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Deelnemers aan een demonstratie voor de Amerikaanse politiek in Vietnam. Foto uit 1967, Stokvis, Haags Gemeentearchief
  • Editie

    02-2024

Meest gelezen artikelen