Skip to main content

Kerstmis in de middeleeuwse Antoniuskapel


Er staat een koude wind die de rulle sneeuw opstuwt tot witte bergjes tegen de huizen en schuttingen op de Geest. Dit oude wijkje in de duinen ligt vanwege de strandwal hoger dan de omgeving. Het is Kerstmis 1530. Heel vroeg in de ochtend, het is nog nacht, schuifelt een groepje mensen richting de Antoniuskapel aan het Slijkeinde, hoek Vleersteeg. De kapel is open, er schijnt licht naar buiten door de kleine raampjes, maar de houten deur is dicht om de koude wind niet binnen te laten. Een van hen klopt en meteen maakt iemand aan de andere kant open. Zo snel als mogelijk gaat het groepje naar binnen. Er zijn al mensen binnen om de geboorte van Jezus en van het licht in de donkerste tijd van het jaar te vieren. 

Binnen is het warm. De warmte komt van de kaarsen en van de mensen die dicht tegen elkaar aan zitten op de banken of op de grond. Anderen liggen of zitten in enkele houten kribben. Je hoeft niet eens goed te kijken om te zien dat dit arme mensen zijn, met een handicap zoals blind, kreupel of het missen van een ledemaat. Met krukken of andere hulpmiddelen komen zij vooruit en weten zich zo goed als kwaad te redden. Een blinde man laat zich leiden door een klein meisje. Er zijn ook mensen die verward en onrustig zijn. Ze worden dollen genoemd. Sommigen zijn zo onrustig dat iemand ze vastbindt. Ze hoeven niet weg, tenzij ze zoveel drukte maken dat de viering geen voortgang kan hebben. Dan gaan ze naar het ziekenhuisje dat tegen de kapel is aangebouwd. Ze worden beschermd en krijgen liefdevolle aandacht omdat ze onnozel zijn en niet voor zichzelf kunnen zorgen. 

Degenen die hier zitten, bezitten enkel de versleten kleding aan hun lijf. Sommigen hebben een tas of mand met wat spulletjes. Om hun voeten zijn lappen gebonden, soms met een plankje eronder. Er zijn er ook een paar op blote voeten. Maar allen hebben wel iets op het hoofd, want dat hoort zo. Al is het maar een doek of sjaal. Enkelen hebben een nap of bakje waar ze mee bedelen. De ene keer komen er geldstukjes in, de andere keer een stuk brood of wat pap. Maar nu bedelen ze niet. Bij wie zou dat moeten? Ze zijn naar de kapel gekomen om te bidden, te zingen en te vieren. Ja, natuurlijk ook om iets te ontvangen, maar dat komt straks. Een moeder draagt haar slapende kind in een mand op de rug. Achter haar komt een gezin binnen: vader, moeder en kind. Daarachter een moeder met alleen maar kinderen, ze is zwanger van de volgende… Enkele zwerfkinderen met een hondje komen luidruchtig binnen, maar worden meteen stil als ze de sfeer proeven die in de kapel hangt. Zelfs het hondje gaat rustig liggen. De kapel raakt helemaal vol. Je kunt het ruiken, want de meesten zijn ongewassen. Het is de weeïge lucht van de armoede. Maar daar trekt niemand zich iets van aan. 

Enkele Crepelen, de mannen en vrouwen van de religieuze gemeenschap van deze kapel, lopen rond en helpen iedereen aan een goede plaats. Zelf blijven ze staan, net zoals de laatkomers. De Crepelen of Kreupelen stellen zich in dienst van de allerarmsten en uitgestotenen. 

Een oude vrouw loopt rechtstreeks naar de hoek waar een beeld van Antonius de woestijnvader staat, de patroonheilige van deze kapel. Er brandt een kaars bij. Op de muur is een oude tekening van Antonius te zien, gemaakt toen de stenen kapel net klaar was, alweer meer dan honderd jaar geleden. In de loop van de tijd zijn alle muren beschilderd met heiligen en bijbelse figuren die kreupelen, zieken en krankzinnigen helpen en genezen. De vrouw buigt en maakt een kruisteken. Dan bidt ze. Haar stem is te horen, maar het is onduidelijk wat ze zegt. Het is binnensmonds mompelen. Af en toe kijkt ze smekend naar Antonius. Dit houten beeld hebben twee Crepelen een tijdje geleden meegenomen uit Mechelen. 

Een man knielt voor het altaar en gaat daarna helemaal op de grond liggen. Snikkend vraagt hij om vergeving voor zijn zonden. Na een tijdje komen twee Crepelen naar hem toe en tillen hem voorzichtig op: “Kom, Hein, je wordt te koud als je hier blijft liggen. Kom maar hier zitten. Daar kun je verder bidden.” En dat doet Hein. Er klinkt voortdurend geroezemoes, maar het wordt stil als de priester binnenkomt. Vol aandacht, eerbiedig en met instemming neemt iedereen deel aan de viering. Dit is een heilige nacht. Hier herkennen de aanwezigen zichzelf in de armoede van het Christuskind. Er is een verbinding met elkaar en met iets goddelijks en daardoor is er even minder eenzaamheid en minder armoede. 

De priester begroet iedereen in de naam van God en bidt hardop. Hij vraagt om de aanwezigheid van de Allerhoogste en hoopt dat allen iets ervaren van goddelijke troost opdat het Licht iedereen warmte brengt. De aanwezigen knikken instemmend. Dan volgt een lied: Midden in de Winternacht ging de hemel open. Er zijn vier mensen met een muziekinstrument: een fluit, een citer, een bel en een trom. Ze staan naast het altaar en spelen prachtig. De hele gemeenschap zingt mee. Hun adem wasemt in de lucht. Het zingen maakt nog warmer. Het zijn schorre, oude stemmen en kinderstemmen, aarzelende stemmen en volle stemmen. De multi-eenheid is te voelen.

Dan volgt de evangelielezing. Sommige aanwezigen vinden het oude verhaal zo mooi dat ze tranen in hun ogen krijgen. Ze leven mee met Jozef en Maria en weten precies hoe die zich gevoeld hebben. Dakloos in de kou, hongerig en verlangend. Dan klinkt het lied: Nu zijt wellekome. Als Jezus ergens welkom is, dan is het wel hier. 

Gelaafd door het kerstverhaal zingt iedereen weer mee. De muzikanten spelen dat het een lieve lust is. Kyriëleis.  

De viering wordt afgesloten met het lied: Hoe leit dit kindeke, hier in de kou. Ziet eens hoe alle zijn ledekens beven. Voor velen is dit realiteit: rillen in de kou en voortdurend lijden. Het kind in de mand is wakker geworden en heeft honger. Alsof het is afgesproken, begint het tijdens dit lied te huilen. Snel neemt de moeder het kind uit de mand en legt het aan haar borst. Het volk zingt verder. 

Dan is het afgelopen. De priester zegent de aanwezigen, die deze met gebogen hoofd ontvangen. Enkelen slaan een kruisteken. Dan beginnen velen te bewegen richting de uitgang. Daar staan enkele Crepelen die brood en pap uitdelen. Een grote pan staat op een laag tafeltje. Er is op gerekend, want opeens komen overal bekers en nappen tevoorschijn. Hongerig en dorstig wordt gegeten en gedronken. 

Buiten is het drukker geworden, wetend dat hier voedsel wordt uitgedeeld. Als alle kerkgangers brood en pap ontvangen hebben, zijn zij aan de beurt voor de restjes. Opvallend zijn de mensen die doen alsof ze dol zijn, wetend dat ze voorrang krijgen en mogelijks zelfs meer brood en pap. De Crepelen delen uit en houden niets over. Daarna gaan ze naar de zieken om hen te verzorgen en eten te geven. Ze zien elkaar lachend aan. De eerste Crepel zegt: “Het is goed gegaan. Wat bezitten de meesten toch een kracht om door te gaan.” De tweede knikt tevreden. De menigte gaat verder. Ze gaan naar andere kerken en kloosters, waar ook voedsel wordt uitgedeeld, vooral bij de Groote Kerk van Sint Jacob en de Kloosterkerk van de Dominicanen. Bovendien komen daar rijke mensen bij wie je kunt bedelen. Met Kerstmis wordt er altijd meer gegeven…

Het sneeuwen is opgehouden, maar het is bitterkoud. De dageraad breekt aan.

Dit fantasieverhaal is gebaseerd op gegevens die ik gevonden heb en opgeschreven in: Van Kapel tot Dolhuys, Haagse geesteszorg vanaf de Middeleeuwen tot 1700 (2021). De tekeningen zijn afkomstig uit het boek van Rien Poortvliet: De Tresoor van Jacob Jansz Poortvliet (1991). 


Details

  • Schrijver

    Corry van Straten
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Het krankzinnigengesticht aan het Slijkeinde, hoek Vleerstraat (l.), gezien vanaf de Geest in de richting van het Kortenbos. Prent uit 1850, C.J. Behr, Haags Gemeentearchief
  • Editie

    22-2023

Meest gelezen artikelen