Skip to main content

Zomaar een club in de Denekampstraat


ot mijn lagereschooltijd woonde ik in de Kritzingerstraat, het laatst op nummer 145. Ik had een klein hokje als slaapkamer, met een opklapbed dat aan beide einden diepe sporen in de muren had getrokken. Dat opklappen moest telkens gebeuren, want mijn moeder gebruikte het kamertje voor diverse huishoudelijke zaken. De was hing vaak boven m’n hoofd te drogen. Jarenlang was ik bang dat de strijkplank aan de muur boven m’n hoofd naar beneden zou vallen...

Het was dan ook een hele opluchting toen we verhuisden naar de Denekampstraat nummer 85. In de driekamerflat had ik een behoorlijk grote, eigen kamer. En er was zowaar een echte badkamer, met helaas alleen maar koud water uit het kraantje van de wasbak. Van de vriendjes in de buurt was ik de oudste. Slechts een paar jaar, maar dat scheelde op die leeftijd best veel. Voetballen in de gemeenschappelijke achtertuin moest ik altijd tegen twee anderen, maar meestal won ik wel. En dat gold ook voor het hard-steppen. We speelden ook weleens met een paar meisjes van de overkant, van wie een van hen ouder was dan ik. Onze beneden-buurjongen had een jonger zusje. Na een paar jaar kregen de benedenburen nog een jongen, en ik kreeg een zusje.

Onze voortuin bestond gedeeltelijk uit struiken, daar kon je weinig mee. Aan de andere kant van het pad naar de portiekdeur lag gras. ‘s Zomers was dat geknipt om tenten te bouwen. Ieder van ons moest dan spullen meenemen: touwen, kleden, knijpers. De touwen werden vastgemaakt aan het ‘balkonnetje’ van de bel-etage. Maar hoeveel, hoe strak en hoe steil - daarover werd fel gediscussieerd. Dat gebeurde ook zo met de kleden: welke gebruikte je om op te zitten? En moesten de zijkanten wel of niet gesloten worden? Iedereen wist het zelf beter en herstelde wat de anderen ‘fout’ gedaan hadden. Pas na flink wat gekibbel was de tent goed genoeg om er met z’n allen in te gaan zitten. Wat weer problemen gaf, want wie mocht waar zitten? Als ook dát opgelost was, tja, wat moet je dan eigenlijk doen in een tent? Het was leuker om gewoon op straat te spelen. Tikkertje, tollen, hinkelen, knikkeren, touwtjespringen…

‘s Winters, wanneer het echt koud was maar er nog geen sneeuw of ijs lag, was er een groter probleem: wat deed je dan met z’n allen? Sommigen bleven thuis, maar een andere plek van samenkomst was het portiek. Daar konden we kaarten, met die doorgeknipte sigarettendoosjes, die u zich misschien nog wel herinnert. In beide seizoenen was er echter iets dat steeds belangrijker werd in een kinderleven: kinder-tv. Op woensdag en op zaterdag waren vele ogen gericht op een buur die enkele portieken verderop woonde: als daar tegen vijven de gordijnen van de huiskamer gesloten werden, was de tijd daar! Dan rende een horde kinderen naar de betreffende buur toe om in een verduisterde huiskamer op de enige tv van de straat te kijken naar Dappere Dodo of naar Han Rensenbrink’s marmotjes.

Soms daalden we af naar ons souterrain. Toevallig hadden wij de grootste kelder, die naast de opslag van fietsen, een enorme kolenkist en andere rommel behoorlijk wat ruimte bood. Dan zaten we daar maar zo’n beetje de tijd te verbeiden, tot iemand een goed idee kreeg. Een daarvan was om een club te beginnen in de kelder. Dan volgden er natuurlijk direct discussies over ‘wat voor club’ dat dan moest worden. Uiteindelijk werd besloten tot ‘zomaar een club’, en we gingen onderzoeken wat daarvoor nodig was. Allereerst was dat iets om op te zitten. Omdat we van onze ouders geen stoelen kregen, moesten we creatief zijn. In de straat naast ons was een bouwplaats, waarvan de gebouwde kerk bijna klaar was. En bij de Leyweg had iemand een mooie balk zien liggen. Met het beneden-vriendje trok ik erheen, en inderdaad: die balk kon best als zitplaats dienen. Wat houtjes die aan één kant zaten, konden we er wel afslopen.

We pakten de balk op en liepen ermee naar huis, langs de kerk. Maar bij de Maartensdijklaan stond nog een bouwvakker op het terrein, die ons boos aankeek en vroeg wat we van plan waren. Met de uitleg van onze club nam de man geen genoegen; we moesten de balk terugbrengen. Bedroefd gingen we huiswaarts, maar tot onze verbazing sprak de ‘vervelende man’ ons weer aan en zei dat we de balk toch mochten hebben: de kerk was toch bijna klaar. Dat lieten we ons geen twee keer zeggen! Vrolijk liepen we voor de tweede keer met de balk langs de kerk, enigszins op onze hoede dat er alsnog iemand zou staan die ons terug zou sturen. Gelukkig gebeurde dit niet en konden we de balk veilig afleveren in de kelder. Hoe vaak de balk daadwerkelijk is gebruikt, weet ik niet meer. Wel herinner ik mij dat de balk niet groot genoeg was om ons allemaal een plaats te geven, hetgeen dus wederom tot de nodige discussies leidde.

Het volgende ‘probleem’ voor onze club: wat gaan we doen? Muziek maken, opperde iemand. Geen van ons was muzikaal, maar ieder had wel iets waar muziek uit kwam, desnoods een trommeltje. In die tijd kwamen er plastic speelgoed-saxofoontjes op de markt. Als je er goed op blies, kwam er inderdaad een vloeipapieren geluid uit. Sommigen hadden zo’n ding, wat een flinke aanvulling was van het orkest. Zo trommelden en toeterden we er lustig op los. Mijn moeder kwam op het lumineuze idee om de club een echte club-uitstraling te geven. Voor ons allemaal maakte ze een soort keppeltje, van rode en witte punten. Ze maakte die ook voor onze juniorleden: mijn zusje (al snapte zij de bedoeling niet) en de jongste aanwinst van de benedenburen. En zo hadden we dus iets wat ons uniek maakte.

De komst van mijn zusje betekende overigens het einde van de club, want het was het einde van ons verblijf in de Denekampstraat. Dat mijn zusje en ik samen in een slaapkamer sliepen, was op den duur niet meer mogelijk en dus verhuisden we naar een grotere woning aan De Gaarde. Vlak voor die verhuizing kwam de apotheose. Ik had een schoenendoos vol met sigarettendooskaarten. Die gooide ik met tientallen tegelijk uit m’n slaapkamerraam. Zelfs kinderen van enkele portieken verder kwamen aanrennen om zoveel mogelijk van die neerdwarrelende kaarten op te rapen. Hopelijk heb ik daar nog een goede naam aan overgehouden.


Details

  • Schrijver

    Flip van Wensen
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Het saxofoontje is hier goed te zien
  • Editie

    26-2020

Meest gelezen artikelen