Skip to main content

Het is maar hoe je het opschrijft


Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli, vierde op 2 maart jl. zijn 200ste verjaardag. Ik zocht hem na jaren nog een keer op, dit keer in gezelschap van bevriende Indiëkenner Willem de Vries.

De oude heer herkent mij niet meer. Geen wonder na al die jaren. Meer dan een halve eeuw tussen vandaag en dat ‘schoon uitzicht’ op het Rijndal in die zomerse tuin van weleer, daar in Ingelheim am Rhein. Dat ging overigens niet meteen van harte. Oorzaak: het tentje dat wij ‘s avonds bij maanlicht hadden opgezet, onder de rustieke kastanjeboom, in de tuin van dat ogenschijnlijk onbewoonde huis. Maar als de knorrige bewoner hoort dat we uit Holland komen, bindt hij meteen in, en schakelt vlot over, om ons in vogelvlucht zijn rijkdom aan opvattingen en ideeën te verkondigen, variërend van de Politionele Acties in voormalig Nederlands-Indië tot de gruwelen die door het Nazidom werden gepleegd. En waren ook wij jongens, fietsend langs de Rijn, de afgelopen dagen geen getuige geweest van de vele puinhopen in steden als Keulen en Mainz? En sneuvelde er niet onlangs een neef van ondergetekende als dienstplichtig soldaat in dat Indië van ‘ons’?                                                                                                                                  

“Mijn naam is Dekker. Thee?” Onder een beschuitje vroeg hij ons of we op school de Max Havelaar al hadden gelezen. Nee, dat hadden we niet, en hij gelaste ons daar gauw iets aan te doen, er lag vast nog wel ergens een presentexemplaar bij hem te verstoffen. Reve? Mulisch? Nee, die zeiden hem weinig, maar had een zekere Hermans laatst niet een aardig stukje over hem in de krant gepend? En was er destijds ook niet een roman over zijn geliefde vrouw Tine verschenen? Nadat wij dit hadden beaamd, mocht ons tentje blijven staan. Wij bleven een weekje, en hielpen er terloops mee met puinruimen, want ook daar in Ingelheim was men de oorlog niet ongeschonden doorgekomen. Van de verdiende marken kochten wij na die zware arbeid de Kuchen waarop wij Multatuli dankbaar trakteerden.

Nee, hij herkende mij niet meer. En ik zijn huis niet, dat tot hotel blijkt te zijn verbouwd. Mijnheer Douwes Dekker zèlf vond ik nauwelijks verouderd. Onder een kopje koffie aan de bar vertellen wij hem de reden van onze komst. Hierover betoont hij zich eerder verongelijkt dan verbaasd: “Waarom niet eerder langsgekomen, heren? Maar weet wel, ik ben nogal ouderwets, iets als een smartphone zul je bij mij niet aantreffen.” Hij vraagt ons of we zijn laatste publicaties al lazen: Over ‘Vryen-Arbeid voor Asielzoekers’? Ook over ‘Wir schaffen das’, heeft hij onlangs een artikel geschreven. En ja zeker, ‘tapfer Deutschland voldoet keurig netjes aan zijn humanitaire verplichtingen.

“Of ik verbaasd ben dat mijn Havelaar als verplichte leerstof is afgeschaft? Ach heren, dat heeft vast te maken met de jeugd van tegenwoordig, die zelfs na vijftien jaar onderwijs nog geen goed Nederlands kan schrijven, en dan vanzelf ook minder goed kan lezen, terwijl tegelijkertijd aan de andere kant de boekenmarkt overspoeld wordt met romannetjes. Er bestaan nu zelfs zogenaamde schrijversvakscholen, en er worden, las ik laatst, vele keren meer gedichten geschreven dan ‘God kan lezen’. Heren, waar zit dat in? Dat mìjn idioom, woordkeus, zinsbouw en stijl zouden zijn verouderd, lijkt me nogal gezocht, het lijkt mij eerder getuigen van gemakmakzucht. Want over de inhoud worden we het vast wel eens, die is maar beperkt aan tijd gebonden. Aloude Batavus Droogstoppel ‘doet’ nog altijd in koffie, en vandaag de dag kan roeren in een plastic bekertje met oploskoffie genoeg zijn voor een meesterwerk, ’t gaat er toch voornamelijk om hoe je die dingen opschrijft...” 


Details

  • Schrijver

    Theo van der Wacht
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Multatuli standbeeld Amsterdam
  • Editie

    10-2020

Meest gelezen artikelen